Klimaat

Goede klimaatcondities op de arbeidsplaats zijn voor werknemers een belangrijke voorwaarde om zo optimaal mogelijk te kunnen presteren. Daarnaast is het zo dat bepaalde klimatologische omstandigheden kunnen leiden tot arbeidsomstandigheden waarbij de gezondheid maar ook de veiligheid van de mensen kan worden bedreigd.
De Arbo- wet stelt de eis dat de temperatuur niet schadelijk mag zijn voor de gezondheid. In het Arbobesluit worden nadere voorschriften genoemd met betrekking tot gebouwen, temperatuur, luchtverversing en zonlicht.

Wat houden de klimaatvoorschriften in?

 

Indien er mogelijk risico’s zijn op de arbeidsplaats met betrekking tot klimaat moet de werkgever dit laten beoordelen.
Het klimaat op de arbeidsplaats mag geen schade aan de gezondheid van de werknemer veroorzaken.
Het klimaat op de arbeidsplaats moet zo behaaglijk en gelijkmatig zijn als redelijkerwijs mogelijk is.
Daarbij wordt rekening gehouden met de aard van de werkzaamheden die door de werknemers worden verricht en met de fysieke belasting die het gevolg is van deze werkzaamheden.

Er is sprake van een behaaglijk en gelijkmatig klimaat indien bij toepassing van de norm NEN-EN-ISO 7730:2005 of vigerende norm, de PMV-waarde (wat het merendeel van de mensen als behaaglijk ervaart) tussen -0.5 en +0.5 ligt, of indien minder dan 10% van de werknemers klachten over het klimaat kenbaar maakt. Een arbeidshygiënist kan zonodig op basis van de beschikbare gegevens een indicatieve PMV-waarde bepalen.

Een overschrijding van die grenzen gedurende 10% van de verblijfstijd is acceptabel.

Hinderlijke tocht op de arbeidsplaats moet worden vermeden, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
De werkgever is verplicht om bij overschrijding van de referentiewaarden, genoemd in de normen, de thermische belasting op de betreffende arbeidsplaats met behulp van passende maatregelen te verminderen.

Roken

 

In de Tabakswet staat dat werknemers recht hebben op een rookvrije werkplek. De werkgever is hier verantwoordelijk voor en hij moet er dus voor zorgen dat de wet nageleefd wordt. Als mensen zich niet houden aan de regels is het aan de werkgever om stappen te ondernemen.

Rookruimte

 

Een werkgever kan voor rokers een speciale rookruimte inrichten. Deze moet afsluitbaar zijn en speciaal aangewezen om te roken. Het instellen van een rookruimte is niet verplicht.

Op grond van de Tabakswet mag er niet meer gerookt worden in kantoorgebouwen. De wetgeving schrijft voor dat alle plaatsen waar mensen (kunnen) werken rookvrij moeten zijn en blijven. Dat betekent dat er niet gerookt mag worden in werkkamers (ook eenpersoonskamers), bouwketen, kantines, gangen, trappen, vergaderzalen, et cetera. Voor de rokers kan een bedrijf een rookruimte inrichten die geheel is afgescheiden van de overige kantoorruimten. Deze ruimte moet goed geventileerd worden.

Kantoorapparaten

 

Door het gebruik van toner in fotokopieermachines, laserprinters en faxen kunnen schadelijke stoffen worden geproduceerd en uitgestoten. Bijvoorbeeld: stikstofdioxide tonerpoeder, gechloreerde koolstofverbindingen, papierstof, vluchtige organische stoffen, ozon (O3): vooral oudere apparatuur.
Een aantal van deze stoffen kan hinder veroorzaken, en in sommige gevallen ook schade aan de gezondheid van werknemers.

Voor de situering van apparaten zoals fotokopieermachines, laserprinters en faxen geldt dan ook;

  • Deze apparaten alleen plaatsen in werkruimten met voldoende ventilatie;
  • Bij meer dan 5.000 afdrukken per maand: in apparte ruimte of goed geventileerde gang (of een extern ozonfilter);
  • Bij meer dan 50.000 afdrukken: in een reproruimte met bronafzuiging;
  • Een goede beheersing van de risico's van verdere gassen, dampen en stoffen door:

 

  1. Het bijhouden van een register van gevaarlijke stoffen (vuistregel: is etikettering verplicht, dan in register opnemen); per product de stofnaam vermelden, de gevaren op grond van de categorie-indeling van de Wet milieubeheer en de afdeling waar het product wordt gebruikt. Kankerverwekkende stoffen moeten apart worden geregistreerd;
  2. Het treffen van de noodzakelijke beheersmaatregelen bij inkoop, opslag, gebruik en afvoer.